donderdag 31 mei 2012

Ho Ba Be

In de reeks geestige plaatsnamen, presenteer ik u: Ho Ba Be oftwel Ba Be Lakes, een nationaal park in het noorden van Vietnam. In Sapa had iemand mij deze plek aangeraden en ik was vastbesloten het park te bezoeken. Nu was dat vanuit Dong Van bijna onbegonnen werk. De Lonely Planet kreeg deze keer gelijk ("Het is sinds kort mogelijk om vanuit de Dong Van regio naar de Cao Bang provincie te reizen, maar de lokale overheid zal er alles aan doen om u tegen te houden."). Ik kon geen enkele bus vinden die de juiste richting uitging. En omdat ik ook mijn geloof in oude mannen had verloren, was er slechts een uitweg: de omweg. Patricia vond het park ook wel een interessant idee, dus we besloten samen te reizen. De volgende ochtend om vijf uur zaten Ania, Tomek, Patricia en ik opnieuw in een overvolle bus naar Ha Giang. Ik was blij om opnieuw mijn rustige chauffeur en arrogante portierjongen te zien (die tijdens deze trip een meisje probeerde te versieren terwijl een twintigtal mensen toekeken). In het busstation namen Patricia en ik afscheid van Ania en Tomek, die terug richting Hanoi trokken. Wij wisten dat we niet in een dag bij het park konden komen, dus we hoopten in Thay Nguyen te raken, een centrale universiteitsstad. Rond vijf uur waren we nog steeds twee uur van Thay Nguyen verwijderd. Plots begon de portier een geanimeerd gesprek met een van de laatste andere mensen op de bus en voor we het wisten stonden we samen met de twee andere overige passagiers op de straat. Dit was blijkbaar de eindhalte. Naast ons stond een lokale man die een minimum aan Engels sprak en een zenuwachtig uitziend meisje van een jaar of 18. Het meisje bleek ook naar Thay Nguyen te moeten, ze studeerde daar, maar dat kwamen we via de man te weten want zij sprak geen woord Engels. De man wandelde met ons een brug over en we gingen aan een stalletje zitten aan de weg richting Thay Nguyen. Het werd half zes, zes uur, kwart na zes... Om half zeven hadden niet alleen wij, maar ook de man de hoop opgegeven: er rijden geen minibussen als het donker is. Het meisje begon nu zichtbaar angstig te kijken. Ze had erg weinig geld bij zo bleek. Uiteindelijk besloten we met drie een hotelkamer te delen: Patricia en ik in een bed, het meisje in het andere bed. Eenmaal in de kamer belde ze huilend haar ouders en vrienden op. Wij hoopten dat ze niet al te bang was van ons vreemde Westerlingen, maar ik denk dat ze dat wel was. Ze wilde ook niet mee uit eten en we dachten dat ze sowieso meer op haar gemak zou zijn alleen, met een vertrouwd tv-programma. Wij trakteerden onszelf op een avondmaal in een chique lokaal restaurant waar ze duidelijk niet veel buitenlanders zagen. Het eten was op zich heerlijk gekruid, maar natuurlijk was het weer raden naar welk deel van het dier we exact aten. Een van de op zich heerlijke schotels bevatte 'vlees' waar het haar nog op zat. Op de terugweg liepen we langs een huwelijksfeest waar we als eregasten onthaald werden nadat Patricia antwoordde dat ze uit Frankrijk kwam. Dat is op zich vrij vreemd voor Noord-Vietnam, waar veel mensen hard tegen de Fransen hebben gevochten. Een van de dames bleek echter Brigitte te heten en haar Frans was erg goed dus Patricia vermoedde dat ze misschien een Franse vader had. We waren doodop, maar konden toch niet weigeren om even op Elvis te dansen (Oh jeah, Blue Suede Shoes in Vietnam) omringd door dansende veertigers, vijftigers en zestigers. Ik vroeg me af voor wie de dj exact aan het draaien was: het bruidspaar of hun ouders. De oudere generatie was alvast erg actief en slechts een eenzame man gaf alles wat in hem zat tussen het verder volledig vrouwelijke, dansende gezelschap. Na een paar liedjes (meer oude rock and roll, hoe hun je daar nee tegen zeggen?) kregen we groene thee met ijs aangeboden (oh zo rock and roll, maar erg welkom). We wilden misschien wel langer blijven , maar na 12 uur in een bus konden we dat echt niet meer. Terug in het hotel viel ik alvast onmiddellijk als een blok in slaap.

De volgende dag was er nog een hele weg af te leggen, maar alles verliep wel vlot en in de namiddag kwamen we aan in een guesthouse. De eigenaar sprak redelijk goed Engels en even later ontmoetten we de andere gasten die ons aanraadden de volgende dag een tochtje op een boot te regelen. Zo gezegd, zo gedaan. De volgende ochtend werden Patricia en ik samen op een moto gezet (ja hoor, met z'n drieen op een Honda scooter. Ook die ervaring heb ik nu gehad) op weg naar de boot. De boottocht was zalig, we vertrokken op de rivier en zagen de rotsen uitsteken boven de stroom, dorpjes die erlangs lagen en rijen witte vlinders die elkaar leken te achtervolgen in wolken langs de rand van de rivier. Een zekere J.C. zou nog enthousiaster geweest zijn dan wij over de vele vogelsoorten die we zagen, waaronder een soort felblauwe ijsvogel-achtig dier en langpotige, witte riviervogels. Het water in de rivier leek erg proper, op een enkele half vergane varkenskop na. De rivier ging door een grot heen en een half uur later stapten we uit voor een korte wandeling naar een aantal watervallen. Patricia en ik hadden dan al bijzonder veel zin om te zwemmen en toen we boven aan de watervallen (die niet erg groot waren) twee andere toeristen zagen zwemmen volgden we direct, ondanks luid protest van onze kapitein/gids. Later bleek dat er eigenlijk nooit iemand zwemt boven aan de waterval door de stroming. Een van de twee andere toeristen was in het water gevallen en nadat zijn vriend hem geholpen had, waren ze in het meer veilige gedeelte blijven zwemmen om af te koelen.

Na de lunch voeren we dan echt het meer op en dat was heel mooi. Er waren aan die kant geen dorpen, geen stranden, geen tekens van leven op vlinders na. Het bos steeg onmiddelijk op uit het water in steile heuvels. Tijdens het zwemmen, deze keer met toestemming van de kapitein, leek onze boot volledig alleen op het water, zo ver we konden kijken was er op deze lange, smalle arm van het meer niets te zien dan water en bergen.


(Zo ziet het er dus uit. Een kort edoch hevig gevoel van afgunst jegens mijn persoon is bij deze toegestaan)


De volgende dag waren Patricia en ik van plan om naar een van de dorpjes aan de bewoonde kant van het meer te trekken, op zoek naar een homestay. We namen de boot en onderweg van de aanlegplaats naar het dorp kwamen we een Australier tegen met zijn Vietnamese vriendin en hij raadde ons een van de huizen aan. De volgende twee dagen waren voornamelijk gevuld met wandelen, zwemmen en peddelen op, rond en in het meer (vanzelfsprekend in exact die volgorde). Memorabel moment was zeker en vast mijn  eerste Vietnamese onweer, terwijl Patricia en ik net in een rubberen roeibootje ergens midden op het meer zaten. Als er mensen voorbij waren gevaren hadden ze zich sowieso een breuk gelachen: we kregen het namelijk echt koud na een tijdje en zaten samengepakt als twee vogeltjes op een stokje in onze boot, met elk een roos-paarsige paraplu boven ons hoofd. (want iedereen weet: als je gaat zwemmen in een meer, neem je steeds een paraplu mee. En elke vogel heeft stiekem een roos-paarsige paraplu onder de veren). Verder was het ook leuk om met de kinderen in het huis te spelen en ontmoetten we natuurlijk nog enkele andere reizigers waarmee we 's avonds iets dronken op het bamboe terras van het huis, met zicht op het meer en de zonsondergang. Na twee heerlijke dagen was ik helemaal uitgerust en klaar om nieuwe horizonten te ontdekken. Patricia zou nog enkele dagen langer blijven en ik nam afscheid van haar. Na een laatste wandeling terug richting de bus, nog steeds achtervolgd door horden vlinders, kwam ik terug bij de guesthouse aan, waar ik mijn grote rugzak had achtergelaten. Nog een uur wachten en de bus zou er zijn.




donderdag 17 mei 2012

Dong Van

Na onze stop onder de heilige bomen wandelen we nog even verder en het landschap wordt steeds mooier. Spijtig genoeg is het al snel drie uur en we moeten ook nog de hele weg terug. We besluiten dus terug te keren. De laatste kilometers zijn dodelijk. Het is nog steeds warm, ons water is op en we dromen van koude dranken, suiker en zout. Terug in Dong Van lopen we direct op een van de winkeltjes af in de hoofdstraat en kopen een heleboel drankjes. Tomek en Ania hebben een koffiedrankje ontdekt dat zelfs ik ten zeerste weet te apprecieren en we drinken verder ook nog groene ijsthee en water. Zittend op het voetpad zien we de afwikkeling van de zondagmarkt. Bijna iedereen is weer naar huis, een extreem dronken man valt in slaap recht voor onze neus, in het midden van de hoofdweg van Dong Van. Wij zijn ongerust, maar de dorpelingen vinden het blijkbaar normaal. Een vrouw slaagt er uiteindelijk in hem aan de kant van de weg te krijgen, waar hij zijn roes uitslaapt op de kartonnen dozen die de vrouw heeft neergelegd. Wij keren terug naar het hotel voor een douche. Onze "wasruimte" is een mooie slaapplek geworden met bamboematjes, een groot muggennet, dekens en handdoeken. (ik zal eens kijken of hij tevoorschijn komt als ik Ania's foto van die plek tag op Facebook) Er zijn een stuk of acht matten, we zullen dus niet alleen zijn vannacht. We douchen en ontmoeten de Francaise opnieuw, zij wordt mijn buurvrouw in onze geimproviseerde slaapkamer. We gaan met zijn vieren op zoek naar eten, maar alles is vol door de vele toeristen en we worden overal geweigerd. Ons avondmaal bestaat uit chips en bier. Later vinden we nog een vrouw die op het voetpad maiskolven en eieren roostert op een vuurtje. Hongerig vallen we aan. Terug in ons hotel ontmoeten we onze andere buren. Een groep Vietnamese studenten die naar hier waren gekomen op scooters en ook geen slaapplaats konden vinden. Tomek, Ania en ik lenen hen onze muggennetten (wij hebben als enige een net omdat we de eerste waren, denk ik.). Het wordt uiteindelijk een erg goede nacht, er waait een fijne wind door ons "washok" en veel hotelbedden hier hebben toch ook geen echte matras. Wanneer ik de volgende ochtend rond 8 uur opsta zijn de Vietnamezen al verdwenen. Mijn muggennet is mooi opgevouwen en Patricia, de Francaise, geeft mij een briefje van een van de vrouwelijke studentes die het gebruikt heeft. Het is in een hartvorm gescheurd en boven de dankjewel-boodschap is een engel getekend.
We plannen onze dag. Tomek, Ania en ik willen graag nog een wandeling maken, Patricia zal even meewandelen en dan teruggaan voor een rustig dagje in de schaduw en een kortere wandeling. De kaart in de lobby wordt opnieuw geraadpleegd en de keuze is al snel gemaakt: bij een van de dorpjes staat tussen haakjes "very nice". Meer hebben we niet nodig. Gewapend met anderhalve liter water per persoon, koekjes en drie nieuwe ananassen vertrekken we. Het is een warme dag en om te beginnen moeten we uit de vallei van Dong Van klimmen. Gelukkig is de weg niet steil. We passeren een begraafplaats en er zijn een aantal mooie uitzichtpunten op de vallei, maar we voelen nu al dat het een warme dag wordt. Patricia leent mijn hoed en keert even later terug. Kort daarna bereiken wij de eerste pas en dus ook de volgende vallei. Het uitzicht is geweldig en er zijn geen andere mensen in zicht. We wandelen verder en er is weinig schaduw, dus het wordt erg heet. We pauzeren onder een steile ietwat overhangende rots. Het is de eerste schaduw in een half uur en de zon staat erg hoog nu. Terwijl we uitrusten vermengt het gehuil van een hond zich met het constante geluid van de krekels. Hitchcock lijkt niet ver weg. We wandelen nog een eind verder en komen langs enkele dorpen. Weinig schaduw en geen winkeltjes. Na een tijdje worden Ania en ik wat zenuwachtig. Is dit de juiste weg? De dorpjes hebben wel naamborden, maar er staan vaak twee of drie namen op en niet alle namen staan op onze kaart. Richtingaanwijzers zijn natuurlijk onbestaande. Wie zou ze hier nodig hebben? Tomek verzekert ons met een blik op zijn kompas dat de richting juist lijkt. De weg is echter al lang een pad geworden en nu lijkt ook dat pad langzaam te veranderen in een hoop stenen. Ik heb ondertussen mijn paraplu opengedaan om me tegen de felle zon te beschermen, Ania draagt een doek op haar hoofd en Tomek heeft een paar witte vlekken achter zijn oren van de dikke laag zonnecreme. Wanneer we de weg vragen aan een groepje vrouwen op het veld, lachen ze ons uit terwijl ze het pad aanwijzen dat we zouden moeten nemen. Wij hebben het te warm en zijn te onzeker om het grappig te vinden. Gelukkig herhalen twee andere groepjes daarna hetzelfde gebaar.
Ondertussen zijn de valleien alleen maar mooier geworden. De vormen van het gebergte lijken verzonnen door een tekenaar, na het laatste dorp (en in de vierde vallei) stijgt er een drakentandberg op vanuit het diepste en breedste punt. Eindelijk kan ik mijn paraplu even laten zakken. Maar ons water is bijna op en ons eten al helemaal. We moeten nu echt op de terugweg zijn. Even later belanden we op een verharde weg. De weg stijgt in kronkels naarboven. Serpentina noemt Tomek het als ik me goed herinner. De vallei ziet er achter de drakentandberg nog spectaculairder uit, met rijstvelden en een diepe ronde inzinking in het midden. In contrast met dit prachtige landschap, ligt er vijf minuten later een gigantische vuilnisbelt langs de weg, die op verschillende plaatsen in brand staat. De insecten zoemen en het ruikt sterk naar verbrand plastiek. Naast de laatste vuilnisberg staat een huis. Waarschijnlijk woont hier een familie die vuil verzamelt in de straten van Dong Van. Vuilnisruimers krijgen geld per verzamelde kilo heb ik gehoord, al vraag ik me af hoe het systeem exact werkt nu ik deze afvalbergen zie. Wie betaalt hiervoor? In de stad werden plastiek flessen gescheiden van ander afval, hier zie ik ze toch weer opduiken tussen het andere vuil.

(niet een van onze foto's, maar wel representatief voor de eerste valleien)

Gelukkig brengt de vuilnisbelt ook hoop, hoop dat we dichtbij de toegangsweg naar de stad zijn. En ja, na een laatste bocht bereiken we de hoofdweg en zien een typische rode boog met gele letters boven de weg. De laatste - en enige begrijpelijke woorden voor ons - Dong Van. Drie kwartier later zijn we terug bij het hotel. We vieren de thuiskomst met water, thee en koffiedrankjes bij dezelfde winkel. Tradities zijn snel geboren onder reizigers. Een goede bar, een fijn eettentje of een winkel met aardige mensen, al snel worden ze een gewoonte. Er zijn al genoeg nieuwe dingen elke dag. Vertrouwdheid is luxe.


vrijdag 11 mei 2012

Sa Phin - Dong Van

Er bestaat zoiets als de bijbel voor onafhankelijke reizigers, ik heb het natuurlijk over de Lonely Planet. Elke backpacker vertrekt het thuisland gewapend met dit kleinood. Net als de bijbel zijn er verschillende manieren waarop men de teksten die erin staan kan interpreteren. Er zijn dogmatici die blindelings vertrouwen op de informatie die hen verstrekt wordt en die nooit een restaurant of hotel zullen binnenstappen dat niet vermeld wordt in de Gids. Er zijn de cynici, die het boek wel bijhebben, maar net om elk adres te vermijden wat erin staat wegens 'niet meer authentiek'. Of dat beweren ze althans, want grappig genoeg kom je deze sekte regelmatig tegen in een door de Gids vermeld etablissement. De meeste reizigers zijn echter pragmatici. Ze gebruiken de informatie die hen bruikbaar lijkt, maar volgen de teksten niet tot op de letter. Ik behoor tot deze laatste groep en in Ha Giang was de tijd gekomen om het advies van de Grote Gids te volgen. In een van hun beroemde blauwe kadertjes wordt er verteld over 'The Man to know in Ha Giang'. Ik gebaarde naar mijn lieve nha nghi-familie of ik de telefoon kon gebruiken en contacteerde Mr Angh. Ik vertelde hem dat ik de volgende ochtend graag naar Dong Van wilde vertrekken, maar dat dit me niet lukte. Hij verzekerde mij dat hij het zou oplossen en direct een mailtje zou sturen met een voorstel voor een trip door de streek van drie dagen. Dit allemaal aan een zacht prijsje omdat ik vertelde dat ik liefst wandelde of het openbaar vervoer gebruikte. Ik zou wel niet in Dong Van zelf kunnen overnachten want door een nationale vakantie van vijf dagen waren alle hotels daar volgeboekt. Ik dacht dat dit mijn reis alleen maar goedkoper en misschien wel interessanter kon maken dus ik vond het prima.
De volgende ochtend om vijf uur stipt stond er inderdaad een lokaal minibusje richting Dong Van voor de deur. Na het vertrouwde gegiechel van de portierjongen bij het zien van mijn grote rugzak, kreeg ik een plekje in de al redelijk volle bus. De term volle bus zou echter binnen zeer geringe tijd een heel nieuwe betekenis krijgen. Traditiegewijs ging het busje nog eens drie keer de stad rond en onderweg werden meer en meer passagiers opgepikt, de meeste onder hen duidelijk gekleed op een familiebezoek. De chauffeur was gelukkig van het rustige soort en de zeer jonge portier had veel gezag. Iedereen kreeg een exact plekje aangewezen. Er zaten op mijn bankje van drie zetels al gauw vijf mensen (en zonder mijn Europese achterwerk zouden het er zeker zes geweest zijn), er werd een houten bankje in het gangpad gezet (waar hadden ze dat vandaan getoverd?) en uiteindelijk stonden er een vijftal mannen nog recht, zat er een jonge kerel in het eerste raamkozijn en hing de portier zelf half uit de deur, die door de vele mensen nu niet meer dicht kon. Ik was blij dat ik ergens in het midden zat tussen twee jonge Vietnamezen. Natuurlijk zou een van hen op mijn schouder in slaap vallen (inclusief een beetje kwijl), maar dat was ik ondertussen al gewend. Vietnamezen kunnen namelijk overal in slaap vallen zolang ze niet in contact komen met rechtstreeks zonlicht. Het is een gave die ik hier wel zou kunnen gebruiken.
Zes uur duurde de busrit, met een korte stop van twintig minuten. We passeerden prachtige landschappen, reden over de Quan Ba bergpas (letterlijke vertaling 'Pas van de Hemel') en zagen verschillende andere overvolle busjes ons voorsteken. Ondertussen probeerde de portierjongen zijn bus schoon te houden door plastieken zakjes door te geven voor iedereen die ziek werd tijdens de rit. Overal om mij heen werd overgegeven. Ook dat aspect van de reis ben ik sinds enkele weken gewend. Ik daarentegen fixeerde mij gewoontegetrouw zo goed als mogelijk op het landschap en werd niet ziek.
Uiteindelijk werd ik op een kruising gedropt, zo'n 18 kilometer van Dong Van. Ik was in Sa Phin, een gehuchtje met een attractie, het negentiende eeuwse Hmong-paleis, en een hotel. Of excuseer, een motel, want zo noemde de eigenaar het zelf. De eigenaar zelf heb ik niet gezien, zijn tienerdochter bracht mij op haar scooter van de weg naar het motel (dat bleek een afstand van ongeveer 500 meter, maar kom je kan het geen motel noemen als je niet met een moto aankomt nietwaar?) In het motel kon ik douchen, de badkamer was vuiler dan ik gewend was. Het water bleef er in staan omdat ze de vloer niet goed hadden gebouwd. (Normaal gezien is de vloer altijd wat schuin en zit er in de laagste hoek een afvoer naar buiten. Hier zat er een inzinking in het midden waardoor het water bleef staan en de badkamer nog vochtiger en warmer was dan gewoonlijk. En vuil, want het vuil bleef ook staan.) De kamer zag er iets beter uit, al was er voor de eerste keer geen ventilator en geen muggennet. Wel een tv. Ik bevestigde dus mijn eigen net en ging naar beneden. Daar wachtte lunch op mij, begeleid door twee figuren die geen van beide een woord Engels spraken. De eerste was een persoon waarvan ik moeilijk kon uitmaken of het een man of vrouw was, maar ik denk dat het de eigenaar was van het motel. De tweede was een jongen van zo'n 15 jaar en hij bleek mijn gids voor de middag. We bezochten het Hmong-paleis, een mooi traditioneel houten huis zonder enige uitleg in het Engels, maar wel met veel oude foto's van de laatste koninklijke familie. In het paleis volgde de jongen mij en het leek alsof hij er zelf nog nooit geweest was. Hij las de schaarse borden in het Vietnamees aandachtig en nam met zijn gsm exact dezelfde foto's als ik. Toen ik een foto van hem wilde nemen, glimlachte hij voor het eerst breed. Na het paleis was het mijn beurt om hem te volgen voor een wandeling van een zestal kilometer. Het was gelukkig al half vier dus de grootste hitte was voorbij. De wandeling was prachtig. Het gebied rond Dong Van is een door Unesco erkend geologisch gebied omdat het landschap uniek is. De bergen zijn bijzonder rotsachtig, overal zie je scherpe rotsen en rotsblokken. De bomen en planten lijken rechtstreeks uit de rotsen te komen. Op sommige plaatsen waan je je op een andere planeet (of op zijn minst in een nieuwe Jurasic Park film). De mensen die in deze dorpen leven, hebben het niet makkelijk. Ze verbouwen vooral mais en het is verbazend om te zien hoe ze elke vierkante centimeter waar je aarde kunt zien, benutten. Zelfs op plaatsen waar ik niet naartoe zou kunnen wandelen of klimmen staat mais. De jongen leidt mij door verschillende kleine valleien op en neer. Hij heeft een papiertje in de hand en twee keer stelt hij vragen aan voorbijkomende inwoners. Wanneer we op een bepaald moment halverwege een steil dalend pad moeten terugkeren omdat het pad verdwijnt, begin ik me een beetje zorgen te maken. De zon is aan het zakken en mijn gids lijkt minder en minder op een gids. Gelukkig vindt hij daarna wel het juiste pad en 20 minuten later bereiken we terug een echte weg. Ik koop een flesje ijsthee voor mezelf en een Redbull voor hem en we wandelen via de weg de laatste kilometer terug naar Sa Phin. De zon zakt.
Terug in Sa Phin weet ik niet goed wat te doen. Er is niets te zien, mijn kamer heeft een tl-lamp, maar die hangt te ver weg van de twee bedden om te lezen en ik weet niet waar en wanneer er eten komt.
Ik ga dan maar op de drempel zitten en kijk naar het laatste licht.

Plots hoor ik naast mij stemmen, een koppel vraagt mij of ik 'the Belgian woman' ben. Ja, dat ben ik. Ze leggen uit dat ook zij Mr Angh gecontacteerd hebben en dat hij hen verteld had dat ik hier vanavond ook zou zijn. Het koppel, Tomek en Ania, komt uit Polen en we wisselen ervaringen uit. Zij zijn ontevreden over hun huidige situatie. Ze vinden het hotel en eten te duur voor wat het is. Ik heb geen idee van de prijzen (Mr Angh zou me vanavond een overzicht bezorgen) en wanneer ik de prijs hoor, ben ik ook verbaasd. Het is zeker niet onbetaalbaar, maar het kost allemaal zo'n 20 procent meer dan op andere plaatsen voor minder kwaliteit. Plus, er is nog een 18 procent service charge voor Mr. Angh. Tomek en Ania hebben die al op voorhand betaald en voelen zich nu bedrogen. Ik ben ook teleurgesteld in de prijs en heb bovendien het gevoel dat mijn gids lief is, maar moeilijk echt een gids te noemen. Bovendien had ik expliciet gevraagd of er geen andere mensen mee mijn tour konden doen (dat is altijd goedkoper), en hebben Tomek en Ania wel dezelfde wensen, maar een andere reis. We beslissen om de volgende morgen in Dong Van (zondagmarkt) te vragen of we onze geboekte reizen daar kunnen stopzetten zodat we met zijn drieen zelf iets kunnen regelen vanuit het stadje. We vinden elkaar bovendien in een gedeelde afkeer voor scooters (Ania heeft een scooterongeval gehad in Myanmar een tijdje geleden) en besluiten te bellen of we geen auto kunnen krijgen voor de 18 kilometer lange rit de volgende ochtend. (Mr Angh had mij terecht verteld dat dit veel te duur was voor mij alleen, maar hij wist toch dat er nog twee andere mensen zouden zijn?). Na een telefoontje blijkt natuurlijk dat de auto met z'n drieen zelfs goedkoper is dan drie scooters en Mr Angh belooft ons er een te regelen. We communiceren ook onze andere grieven en vragen of we morgen na de markt niet met iemand persoonlijk kunnen spreken om alles uit te klaren. Moe, maar voldaan over onze acties, gaan we naar bed.

De volgende morgen wacht er inderdaad een autootje voor ons en we kunnen er net in met al onze bagage. De kronkelige, steeds stijgende en dalende, niet echt geweldig onderhouden weg, zorgt ervoor dat we extra blij zijn met onze beslissing een auto te nemen en onderweg zien we tientallen traditioneel uitgedoste dorpelingen op weg naar de markt. Goede vooruitzichten.
We kunnen in Dong Van onze rugzakken achterlaten in het cafe van Mr Angh en trekken naar de markt. Die is spectaculair. Overal lopen mannen en vrouwen rond in traditionele kledij. De vrouwen in alle kleuren van de regenboog, de mannen in zeer donkerblauwe pakken (gekleurd met indigo) en bijpassende petten en mutsjes. Er is een gedeelte waar men soep kan eten, een overdekte slagershal waar de ingewanden aan haken hangen en driftig vlees wordt gewogen op oude weegschalen, er is een gedeelte voor groente en fruit, rijst, stoffen en kleren. Er is ook een hoek met cafeetjes waar verkopers hun zelfgebrouwen sterke rijstdrank serveren. Zij noemen het ruou en in het Engels steevast 'wodka'. Om negen uur 's morgens zit het ook daar al vol. Af en toe zie je oude vrouwen in een klein stalletje amuletten en traditionele medicijnen verkopen. Er zijn ook vrouwen met levende vissen, paling en krabben in teilen, in het midden is een pad waar snacks verkocht worden (gefrituurde beignets, zoet of hartig, fel bijgekleurde gelei met mung-bonen, ijsjes...) en op een pad naar boven vind je de markt voor levende dieren. Het gekrijs van biggetjes is er oorverdovend. Tomek, Ania en ik beperken ons tot het kopen van fruit en ik probeer als ontbijt twee soorten beignets bij het fruit. Vettig maar prettig. Tomek trekt ondertussen ontelbare foto's. Een ervan hebben jullie waarschijnlijk al ontdekt op Facebook, je kunt Ania  zien naast mij onder de parasol. Goed gezind keren we de markt na meer dan twee uur de rug toe.

Terug in het cafe blijkt dat Mr Angh ook hier niet aanwezig is, het wordt weer een telefoongesprek. Gelukkig is hij een redelijk man en komen we snel tot een oplossing. We zullen elk in Hanoi betalen voor wat we al gedaan hebben (daar heeft hij een kantoor) en Tomek en Ania krijgen hun voorschot daar ook terug. Na dit gesprek gaan we onmiddelijk op zoek naar een slaapplaats. Dat blijkt door de feestdag erg moeilijk. Alles is inderdaad vol. Na een half uur ronddwalen in het kleine stadje (eigenlijk een dorp) pauzeren we even op de trappen van een van de nettere hotels. De man die ons een half uur geleden al vertelde dat zijn hotel vol was, komt naar buiten. Hij heeft een voorstel. We kunnen op de bovenste verdieping slapen, in de open ruimte waar ze overdag de was ophangen om te drogen. Het is een tegelvloer en langs een kant heeft de ruimte muur noch ramen, enkel een soort traliewerk om niet naar beneden te vallen. Een beetje bezorgd gaan we met hem mee naar boven. Daar blijkt de ruimte mooi open te zijn met twee kamers die erop uitkomen en een gemeenschappelijke badkamer die wij ook kunnen gebruiken. Er staat een tafeltje met drie stoeltjes voor het traliewerk en we hebben uitzicht op de markt. De man belooft ons een mat, dekens, muggennet en ventilator en wij zijn tevreden met de voorgestelde prijs van 100 000 dong (zo'n kleine vier euro). We frissen ons op, laten onze tassen achter aan de receptie en besluiten nog een wandeling te maken. Er hangt een soort rudimentaire kaart in de lobby en Tomek trekt er een foto van. Er lijken paden te vertrekken uit het dorp richting een tekeningetje van grote bomen en een rivier, de richting van China. Het ziet er goed uit. We vertrekken. Op straat komen we nog een Francaise tegen die op zoek is naar een slaapplaats. We vertellen haar over onze vondst. Wanneer we uit de vallei gewandeld zijn, blijkt de rivier te ver beneden ons in een veel diepere vallei. We willen dat hele stuk niet terug naar boven klimmen straks. De bomen dan maar. We hebben geen idee waarom er bomen op de getekende kaart staan. Er zijn overal bomen tussen de velden en op de bergwanden. Maar het pad loopt zonder veel stijgen of dalen rond de berg en dat zint ons wel. We wandelen enkele kilometers, af en toe komen we mensen tegen die waarschijnlijk terugkomen van de markt. Soms rijden er scooters voorbij met dorpelingen of toeristen, maar in het algemeen is het enkel rustig en warm. We passeren een paar dorpen, geen van allen met winkeltje. We zijn blij dat we drie ongeschilde ananassen en veel water bijhebben. Na een uur of zo zien we de eerste boom. Een gigantisch oud geval dat er precies zo uitziet als op het tekeningetje. Verder net voorbij het dorp zien we dat er nog een vijftal staan, dichtbij elkaar. We wandelen ernaar toe en Ania en ik menen zelfs een overdekt betonnen bankje te zien staan onder een van de stammen. Het bankje blijkt een altaar. Natuurlijk zijn de bomen heilig. We stoppen onder een van hen en schillen onze ananassen. Kinderen komen nieuwsgierig kijken en lopen daarna gillend weer weg. Door de takken vangen we glimpsen op van de overkant van de vallei. Daar ligt China. Het lijkt het einde van de wereld.


dinsdag 8 mei 2012

Ha Giang

Het is alweer een week geleden dat ik het "Wilde Noorden"van Vietnam verlaten heb, maar de internetconnecties in deze streek waren schaars en traag, dus een bericht schrijven wilde niet echt lukken. Gelukkig is er ook goed nieuws: het gebied in kwestie is bijzonder mooi (kijk maar naar de eerste foto op facebook) en ik heb heel fijn gezelschap gevonden voor dit deel van mijn reis (zonder hen was die foto er nu ook niet). Maar voor we bij dat landschap en gezelschap belanden, is het eerst tijd voor een hoofdstukje Vietnamese bureaucratie en algemene spraakverwarring.

In Sapa had ik besloten dat ik toch absoluut de grensstreek met China in de Ha Giang-provincie wilde bezoeken. Een Vietnamese die 10 jaar gids was geweest vond het een van de mooiste plaatsen van het land en ik hoopte op iets minder toeristen dan in het charmante Sapa. Nu wist ik dat het niet erg eenvoudig zou worden want de Lonely Planet en Guide du Routard waren allebei relatief stil over de streek. De Guide du Routard leek te suggereren dat het enkel met een tour kon en volgens de Lonely Planet waren er geen rechtstreekse bussen tussen deze twee buurprovincies. Ik vond het eerste belachelijk en het tweede onwaarschijnlijk en ging dus op onderzoek uit. Al snel bleek dat geen enkele toerist mij kon helpen en dat de lokale reisoperatoren en toeristencentra enkel iets wisten te vertellen over de tours. Gelukkig bracht een laatste bezoekje aan het cafe van Sapa O 'Chau een oplossing. Shu, de initiatiefneemster, vertelde me onmiddelijk dat er wel een rechtstreekse bus was vanuit de provinciehoofdstad Lao Cai naar Ha Giang. Ik moest simpelweg 's avonds naar Lao Cai gaan en daar overnachten, want de bus zou waarschijnlijk tussen 5 en 6 uur vertrekken. Dit systeem van vroege bussen kende ik al, dus ik waagde het erop.

Een minibus bracht me in de namiddag naar Lao Cai, alwaar ik onmiddelijk een nha nghi zocht, oftewel een een simpel hotel. Ik wist dat het lokale busstation niet ver van het treinstation was dus zocht ik daar een kamer. Dat ging zoals gewoonlijk vlot, al had deze kamer een extraatje ( nee, nog niet de bed bugs...). In de wit betegelde badkamer was er een centrale, grotere tegel tussen de wastafel en de spiegel met de prachtige afbeelding erop van een naakt, zwoel kijkend meisje. Het geheel was extra bevreemdend omdat mijn kamer twee eenpersoonsbedden bevatte (Vietnamezen reizen niet alleen of hebben een voorliefde voor enorm grote hotelbedden. Ik heb nog geen enkele echte single room gezien hier). Na deze verrassing begon ik me af te vragen in wat voor hotel ik exact beland was, maar anderzijds: de kamer was proper en voor zijn prijs best mooi met veel ramen en een ventilator bij elk bed, plus er was een goed kader boven het bed om mijn muskietennet aan te hangen. (Of dat dacht ik althans. Die nacht is een stang van het kader naar beneden gedonderd, gelukkig achter het bed.) Na inspectie van de kamer en een douche, ging ik snel op zoek naar het busstation om te vragen hoe laat de bus vertrok. Het was al bijna zeven uur en hier betekent dat duisternis. Het busstation bleek inderdaad erg dichtbij en ik kon snel eten en vroeg naar bed.

De busrit de volgende morgen ging vlot (vertrek inderdaad 5u30) en ik bereikte rond half twaalf Ha Giang. In deze provinciestad was er niet echt iets te zien, maar ik was er voor een welbepaalde reden. De travel permit voor de grenszone met China. Dit document, het ziet er een beetje uit als een diploma, netjes ingevuld op gekleurd papier en met grote rode stempel, is verplicht voor alle buitenlanders die in de grensstreek willen reizen. Natuurlijk wordt er aangeraden om dit via je tour operator te regelen, natuurlijk is het immigratiebureau waar je het kunt krijgen ergens in een achterafstraatje dat ook volgens google maps niet bestaat, en natuurlijk kost het elke buitenlander 10 dollar. Het is dus duidelijk dat ik al mijn nieuw aangeleerde reisvaardigheden nodig had om dit papiertje te verkrijgen. Twee dagen heb ik rondgelopen, gewapend met mijn paspoort, het equivalent van 10 dollar en mijn onmisbare pen en notaboekje. Die laatste twee zijn nodig omdat geen enkele toerist verstaanbaar Vietnamees kan spreken. Vietnamees is een toontaal en de lettercombinatie ban bijvoorbeeld kan dus vijf verschillende betekenissen hebben door middel van vijf verschillende accenten. De betekenissen van ban gaan van dorp over vriend naar verkopen en tafel (de laatste ben ik even kwijt) en wij Westerlingen denken dat Vietnamezen uit de context wel zouden kunnen afleiden welk woord er wordt bedoeld, maar nee. Zo werkt het niet. De Vietnamezen horen echt zinnen in de trant van "Hoe ver is de volgende vriend?"of "Weet u een plek waar ze sim-kaarten tafel?" Het notaboekje, waarin ik dus zeer precies alles op noteer met de juiste accenten, is dus onmisbaar wanneer er zich een dergelijke verkoop- of dorpensituatie voordoet.
In het begin was ik wat gefrustreerd door de situatie, maar al gauw begon ik er de voordelen van in te zien: ik was in een stad met bijzonder weinig buitenlanders en echt niemand die er scheen te overnachten, iedereen was supervriendelijk, alle eten en drank waren goedkoop en "bargainfree", de familie die mijn hotel uitbaatte bleek bijzonder lief en hulpvaardig (alsook volstrekt waardeloos op praktisch gebied) en er was niets te zien in de stad, maar er was wel een rivier en er waren mooie bergen rondom.

Ik vond het dus bijna spijtig toen op dag drie het mirakel gebeurde: ik bereikte het kantoortje (hoera!), binnen de openingsuren (hoezee!) en met alle noodzakelijke documenten op zak (De hemel zij geprezen. Een wonder is geschied!) Mijn vreugdedansje werd geapprecieerd door het meisje aan het loket en gedurende enkele seconden was ik het gelukkigste meisje op aarde.


Eenmaal terug op straat besefte ik echter weer dat mijn parallelle zoektocht naar een bus richting Dong Van nog steeds niets had opgeleverd. Om een of andere reden had ik wel verschillende bussen met deze bestemming zien passeren, maar wist men er niets over in het nochthans grote en goed georganiseerde busstation. De typische handige plakkaten met bestemmingen, vertrekuren, reistijd en prijs gaven geen enkele bestemming in de richting van China weer. Ik was een jonge vrouw alleen. Met een droom, een bestempeld diploma voor bureaucratische studies, een notaboekje met pen "van A"en geen enkel vooruitzicht op een oplossing.

En wat doet een jonge vrouw dan? Ze zoekt een oude wijze man.